14.3 Revolutionair geloof: Schepping

In de tijd van het ontstaan van de Bijbelverhalen was het geloof, dat in Genesis beleden werd, revolutionair. De meeste godsdiensten rondom Israel geloofden in de goddelijkheid van de natuur. De belijdenis van Israel dat er één levende God was, die zon, maan en sterren gemaakt had, was voor hen zeer schokkend. Hun goden waren door de God van Israel als levenloze stoffelijke dingen gemaakt.

Maar dit geloof in één goede en almachtige God, die alles geschapen heeft, brengt ook nieuwe vragen: Waar komt het kwaad vandaan?

Genesis 1:26-31 26 God zei: ‘Laten wij mensen maken die ons evenbeeld zijn, die op ons lijken; zij moeten heerschappij voeren over de vissen van de zee en de vogels van de hemel, over het vee, over de hele aarde en over alles wat daarop rondkruipt.’ 27 God schiep de mens als zijn evenbeeld, als evenbeeld van God schiep hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep hij de mensen. 28 Hij zegende hen en zei tegen hen: ‘Wees vruchtbaar en word talrijk, bevolk de aarde en breng haar onder je gezag: heers over de vissen van de zee, over de vogels van de hemel en over alle dieren die op de aarde rondkruipen.’ 29 Ook zei God: ‘Hierbij geef ik jullie alle zaaddragende planten en alle vruchtbomen op de aarde; dat zal jullie voedsel zijn. 30 Aan de dieren die in het wild leven, aan de vogels van de hemel en aan de levende wezens die op de aarde rondkruipen, geef ik de groene planten tot voedsel.’ En zo gebeurde het. 31 God keek naar alles wat hij had gemaakt en zag dat het zeer goed was. Het werd avond en het werd morgen. De zesde dag.

De mens is niet het doel van de schepping. Zelfs niet de kroon. Dat is de Sabbat.

De mens krijgt de opdracht om ‘de aarde onder haar gezag te brengen’ en over de dieren ‘te heersen’.

De planten en vruchten zijn het voedsel voor de mens.

14.4 Schepping en evolutie

In het denken over de plaats van de mens in de schepping heeft de ontwikkeling van de evolutietheorie een grote discussie op gang gebracht.

Als wij als mensen het product zijn van een evolutionaire ontwikkeling van miljoenen jaren, krijgen wij een bescheiden plaats. We zijn er nog maar relatief kort. We zijn wel anders, maar onderdeel van de rest van de natuur.

Over de verhouding van het scheppingsgeloof en de evolutietheorie wordt nog volop nagedacht. Het gaat niet goed als een Bijbels verhaal een wetenschappelijk theorie moet zijn. Maar het gaat ook niet goed als een wetenschappelijke theorie een geloofsovertuiging wordt. Waar kunnen ze naast elkaar bestaan en waar botsen ze?

Dr Gijsbert van den Brink heeft in zijn boek ‘En de aarde bracht voort’ een moedige poging om als orthodox gelovige de uitdaging van de evolutietheorie aan te gaan.

14.6 Focus: dieren

In de laatste eeuw hebben mensen de grootste verandering veroorzaakt in de leefomstandigheden van de dieren.

“Onze televisies, boeken, fantasieën en nachtmerries zijn er nog vol van, maar de Simba’s, Shere Khans en Grote Boze Wolven van onze planeet zijn aan het verdwijnen. De wereld wordt voornamelijk bevolkt door mensen, hun vee en hun huisdieren.

Hoeveel wolven leven er nog in Duitsland, het land van de gebroeders Grimm, Roodkapje en de Grote Boze Wolf? Nog geen honderd. (En dat zijn dan nog voornamelijk Poolse wolven die de laatste jaren de grens over zijn geglipt.) Wel zijn er in Duitsland vijf miljoen huishonden. Er lopen op de hele wereld nog zo’n 200.000 wilde wolven rond, maar er zijn meer dan 400 miljoen huishonden. Er zijn 40.000 leeuwen op de wereld, tegenover 600 miljoen huiskatten; 900.000 Afrikaanse buffels tegenover anderhalf miljard vlees- en melkkoeien; vijftig miljoen pinguïns en twintig miljard kippen.

Ondanks ons groeiende milieubewustzijn zijn de populaties wilde dieren sinds 1970 gehalveerd (niet dat ze er in 1970 zo rooskleurig aan toe waren). In 1980 waren er twee miljard wilde vogels in Europa, waarvan er in 2009 nog maar 1,6 miljard over waren. In hetzelfde jaar fokten Europeanen 1,9 miljard kippen voor het vlees en de eieren. Op dit moment is meer dan negentig procent van de grote dieren op de wereld (dieren die meer wegen dan een paar kilo) ofwel mens, ofwel vee.” (Harari, Homo Deus, blz 83v.)

De dieren in de Bijbel

Hoewel de morele intuïties die christenen hebben vaak teruggrijpen op de Bijbel, dient men zich bij het vertalen van bijbelse noties naar vandaag te realiseren dat Gods spreken in de Bijbel plaatsvond in de context van een agrarische samenleving, die diepgaand verschilde van de moderne. Daar komt bij dat door wetenschappelijke ontwikkelingen ons begrip van het dierenleven aanzienlijk is veranderd. De Bijbel zwijgt bijvoorbeeld over bacteriën en schimmels. De lessen die wij uit de bijbelteksten kunnen trekken, zijn daarom niet praktisch van aard, maar hebben een meer levensbeschouwelijk karakter. Waar het in de Bijbel om gaat, is het Woord van God en Zijn spreken over de relatie tussen God en mens en de rol van de. mens in de schepping, waaronder het dierenleven. De hermeneutische context van onze tijd vraagt dat wij de Bijbel met nieuwe ogen lezen en oog krijgen voor de betekenisvolle relaties tussen mens en dier in de Bijbel. (Graafland, En God schiep, blz. 17)

Een aantal lijnen uit de Bijbel:

  1. De dieren hebben een prominente plaats in het scheppingsverhaal (Genesis 1:24-26)
  2. Een spannende passage is: Genesis 1:29-31, waarin de voedsel voorziening geregeld wordt: de dieren zijn geen onderdeel van het voedsel. Is de mens vegetarisch bedoeld?
  3. Maar ook in Genesis 3 speelt een dier een belangrijke rol. De zondeval heeft straf en dierenleed tot oorzaak. Deze horen dus niet zomaar bij Gods goede schepping.
  4. Ook in het zondvloedsverhaal is eer grote verbondenheid tussen het oordeel en redding van de dieren en de mens (Genesis 6:7 en 9:9-11).
  5. Maar er komt ook een nieuwe orde in de voedselvoorziening (Genesis 9:2-3). Laat God dit toe omdat Hij er nu rekening mee houdt dat de mens slecht is?
  6. Er worden dieren geofferd. Maar dit nooit met het idee dat een boze God gunstig gestemd moet worden met het offeren van dieren. De innerlijk gezindheid is de kern van de offeraar.
  7. Er zijn expliciete geboden, waarin opgeroepen wordt goed met dieren om te gaan (Deut 25:4; Deut 5:13-14)
  8. De dieren komen terug in het toekomstvisioen van God: (Jesaja 11:1-9)

13.3 Leer ons bidden

Lukas 11:1-13

1 Eens was Jezus aan het bidden, en toen hij zijn gebed beëindigd had, zei een van zijn leerlingen tegen hem: ‘Heer, leer ons bidden, zoals ook Johannes het zijn leerlingen geleerd heeft.’ 2 Hij zei tegen hen: ‘Wanneer jullie bidden, zeg dan: Vader, laat uw naam geheiligd worden en laat uw koninkrijk komen. 3 Geef ons dagelijks het brood dat wij nodig hebben. 4 Vergeef ons onze zonden, want ook wijzelf vergeven iedereen die ons iets schuldig is. En breng ons niet in beproeving.’ 5 Daarna zei hij tegen hen: ‘Stel dat iemand van jullie een vriend heeft en midden in de nacht naar hem toe gaat en tegen hem zegt: Wil je mij drie broden lenen, 6 want een vriend van me is na een reis bij mij gekomen en ik heb niets om hem voor te zetten. 7 En veronderstel nu eens dat die vriend dan zegt: Val me niet lastig! De deur is al gesloten en mijn kinderen en ik zijn al naar bed. Ik kan niet opstaan om je te geven wat je vraagt. 8 Ik zeg jullie, als hij al niet opstaat en het hem geeft omdat ze vrienden zijn, dan zal hij wel opstaan omdat zijn vriend zo onbeschaamd blijft aandringen, en hem alles geven wat hij nodig heeft. 9 Daarom zeg ik jullie: vraag en er zal je gegeven worden, zoek en je zult vinden, klop en er zal voor je worden opengedaan. 10 Want wie vraagt ontvangt, en wie zoekt vindt, en voor wie klopt zal worden opengedaan. 11 Welke vader onder jullie zou zijn kind, als het om een vis vraagt, in plaats van een vis een slang geven? 12 Of een schorpioen, als het om een ei vraagt? 13 Als jullie dus, ook al zijn jullie slecht, je kinderen al goede gaven schenken, hoeveel te meer zal de Vader in de hemel dan niet de heilige Geest geven aan wie hem erom vragen.’

Mattheus 6:5-15

5 En wanneer jullie bidden, doe dan niet als de huichelaars die graag in de synagoge en op elke straathoek staan te bidden, zodat iedereen hen ziet. Ik verzeker jullie: zij hebben hun loon al ontvangen. 6 Maar als jullie bidden, trek je dan in je huis terug, sluit de deur en bid tot je Vader, die in het verborgene is. En jullie Vader, die in het verborgene ziet, zal je ervoor belonen. 7 Bij het bidden moeten jullie niet eindeloos voortprevelen zoals de heidenen, die denken dat ze door hun overvloed aan woorden verhoord zullen worden. 8 Doe hen niet na! Jullie Vader weet immers wat jullie nodig hebben, nog vóór jullie het hem vragen. 9 Bid daarom als volgt: Onze Vader in de hemel, laat uw naam geheiligd worden, 10 laat uw koninkrijk komen en uw wil gedaan worden op aarde zoals in de hemel. 11 Geef ons vandaag het brood dat wij nodig hebben. 12 Vergeef ons onze schulden, zoals ook wij hebben vergeven wie ons iets schuldig was. 13 En breng ons niet in beproeving, maar red ons uit de greep van het kwaad. 14 Want als jullie anderen hun misstappen vergeven, zal jullie hemelse Vader ook jullie vergeven. 15 Maar als je anderen niet vergeeft, zal jullie Vader jullie je misstappen evenmin vergeven.

13.4 Leren bidden

Een van de belangrijkste manieren om te leren bidden is het bidden met de woorden van een ander. Daarbij is het ‘Onze Vader’ het belangrijkste gebed.

Voor sommigen voelt het eigen vrije gebed oprechter, dan het lenen van de woorden van iemand anders. In een uitleg over het ‘Achttiengebed’, een veel gebeden formuliergebed in het Jodendom schrijft iemand:

“Waarom zou met bij het zeggen van een formuliergebed het gevoel hebben ‘alleen maar na te praten wat anderen voor ons hebben opgeschreven’? Heeft de pianist die werken van grote meesters speelt, het gevoel maar wat op de dreunen dan niet van hemzelf komt? Integendeel, hij zal zijn muzikale gevoeligheid er juist aan verdiepen en verrijken. Wie piano speelt, vindt uiteindelijk meer bevrediging in het spelen van de grote meesters dan in de eigen improvisatie. Wie geen groot musicus is, loopt al improviserend gauw dood tegen de grenzen van de eigen creativiteit; hij begint zichzelf te herhalen en hoort de eigen thema’s allengs vervlakken, zeker wanneer hij zich niet steeds vernieuwt aan de bron van de meesters. En zou dit niet gelden voor het gebed? “Er gaat meer inspiratie uit van het weergeven van de muziek van eeuwen dan van het spelen op de gebrekkige fluit van het eigen hart. Het is goed dat er woorden zijn die zijn geheiligd door eeuwen van gebed, door de eerlijkheid de liefde van vele generaties.” (Heschel). De woorden van het gebed zijn niet zomaar woorden, woorden die we zomaar door andere zouden kunnen vervangen. Het zijn woorden, die gegroeid zijn uit de gebedservaring van vele generaties, van de besten, wijsten, reinsten van die generaties.” (Elke Morgen Nieuw, blz 3v)

13.5 Onophoudelijk bidden

Here Jezus Christus, Zoon van God, ontferm U over mij.’

In het christendom is er geen algemeen geldend voorgeschreven ritueel om te bidden zoals in de Islam, waar moslims vijf keer per dag op bepaalde tijden vastgestelde handelingen verrichten. Christen zijn vrij om dit in te vullen. Echter is de oproep tot gebed in de Bijbel zeer duidelijk. Zelfs de oproep om dit ‘onophoudelijk’ te doen.

“Wees altijd verheugd, bid onophoudelijk, dank God onder alle omstandigheden, want dat is wat hij van u, die één bent met Christus Jezus, verlangt.” (1 Tessalonicenzen 5:16-18)

Een speciale vorm van bidden is het zogenaamde Jezusgebed. Dit gebed heeft zijn wortels in de oosters-orthodoxe traditie. Daar wordt het verhaal verteld van een Russische pelgrim die tijdens een kerkdienst diep in zijn ziel werd getroffen door het woord: ‘Bidt zonder ophouden.’ Hij had het gevoel: dát vraagt God van mij, te bidden zonder ophouden. Hij ging naar veel kerken en hoorde veel mooie preken over het gebed. Maar nergens vond hij het antwoord op de vraag hoe men zonder ophouden kan bidden. Dan trekt hij er op uit om na veel omzwervingen een geestelijk leider te vinden die hem het Jezusgebed leert bidden. Dat gebed is een samenvoeging van de bede van Bartimeüs: ‘Zoon van David, Jezus, heb medelijden met mij’ (Marcus 10:48) en het gebed van de tollenaar uit de gelijkenis: ‘God, wees mij zondaar genadig’ (Lukas 18:13). Het traditionele Jezusgebed luidt zo: ‘Here Jezus Christus, Zoon van God, ontferm U over mij.’ De geestelijk leider leert de pelgrim om dit gebed zo vaak te bidden – eerst hardop en later in het hart – dat het op den duur als het ware altijd voortdurend als vanzelf in het binnenste tot klinken komt. Dat is het onophoudelijke gebed.

(https://www.levenindekerk.nl/2019/06/05/een-oosters-orthodoxe-uitnodiging-het-jezusgebed/)

In de vormen van Taizé herkennen we deze traditie terug: korte teksten, die herhaald gebeden worden in liederen.